"Ik vind het belangrijk je eigen macht als onderzoeker ter discussie te stellen."
Dit interview werd eerder gepubliceerd op de Zuid-Afrikaanse website Voertaal, een website de zich richt op lezers in Zuid-Afrika, Nederland en Vlaanderen. Voertaal is een spin-off van de Zuid-Afrikaanse website www.litnet.co, die al ruim 20 jaar geleid wordt door de bekende Zuid-Afrikaanse schrijver Etienne van Heerden.
In haar LitNet Akademies-artikel over identiteitsconstructie van vrouwelijke emigranten constateert Marietjie Lambrechts dat er in de wetenschap onvoldoende aandacht is voor de positie van vrouwelijke migranten.
Halleh Ghorashi, hoogleraar Diversiteit en Integratie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, bevestigt dat. Toen zij in 1988 als politieke vluchteling uit Iran naar Nederland kwam, herkende ze zich niet in het Nederlandse beeld van vluchtelingen als zielig en hulpbehoevend. Vrouwelijke vluchtelingen leken al helemaal onzichtbaar. Daarom begon ze levensverhalen van vrouwelijke vluchtelingen op te tekenen. Uit die verhalen bleek dat deze vrouwen veel sterker en zelfstandiger waren dan werd aangenomen.
Sinds de jaren negentig heeft Ghorashi haar werkwijze steeds verder ontwikkeld. Ze probeert de verbinding te leggen tussen wetenschappers, vluchtelingen en maatschappelijke stakeholders. Want als er beleid gemaakt wordt over groepen mensen, is het essentieel dat alle stemmen worden gehoord.
Halleh Ghorashi (1962) werd geboren in Iran en kwam in 1988 op 26-jarige leeftijd als politieke vluchteling naar Nederland. Zij studeerde van 1989 tot 1994 Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. In de periode 1995-2000 was ze assistent-in-opleiding bij het Centrum voor Vrouwenstudies en de vakgroep Culturele en Sociale Antropologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu: Radboud Universiteit). Ze promoveerde in 2001 op een proefschrift getiteld Ways to Survive, Battles to Win: Iranian Women Exiles in the Netherlands and the US. Tussen 2005 en 2012 bekleedde zij aan de VU de positie van bijzonder hoogleraar Management van Diversiteit en Integratie bij de opleiding Organisatiewetenschappen. Sinds 2012 is ze hoogleraar Diversiteit en Integratie binnen de opleiding Sociologie. Sinds 2015 is ze daarnaast themaleider Diversity, Inclusion and Resilience bij het Institute for Societal Resilience (ISR) binnen de faculteit Sociale Wetenschappen en initiatiefnemer van het onderzoekslab Refugee Academy binnen het ISR. Halleh Ghorashi is Kroonlid van de Sociaal-Economische Raad, de belangrijkste adviesraad voor regering en parlement over sociaaleconomische vraagstukken. In 2020 is ze tevens lid geworden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). In 2010 wees het feministische tijdschrift Opzij haar aan als een van de invloedrijkste vrouwen in Nederland en in 2018 en 2019 nam de Volkskrant haar op in de lijst van de tweehonderd meest invloedrijke personen van Nederland.
Halleh Ghorashi / Foto: Peter Valckx
“Er werd vooral gesproken over wat vluchtelingen allemaal níet zouden kunnen. Het was een beeld waar ik mezelf niet in herkende.”
U bent op jonge leeftijd als politiek vluchteling uit Iran naar Nederland gekomen. Heeft die biografische achtergrond invloed op de keuzes die u maakt als wetenschapper en rolspeler in het universitaire leven?
Zeker! Ten eerste heb ik in mijn onderzoek altijd gekozen voor een narratieve benadering. Toen ik hier pas woonde en ik iets van de taal begon te begrijpen, verbaasde ik me over het beeld dat er in Nederland van vluchtelingen bestond. Dat beeld was enorm eenzijdig. Vluchtelingen werden in een bepaalde categorie gedrukt en gereduceerd tot een cijfer, een percentage. Er werd vooral gesproken over wat ze allemaal níet zouden kunnen en waar ze vergeleken met andere groepen achter zouden lopen. Het was een beeld waar ik mezelf niet in herkende. Daarom besloot ik mijn onderzoek te baseren op de levensverhalen van vluchtelingen, ook al wist ik dat de narratieve methode in die tijd in Nederland nog weinig gezag had. (Trouwens, als het over beleid gaat, is dat nog steeds zo.) “Meten is weten”, werd er altijd gezegd. Het verzamelen van verhalen stelde in de ogen van de meeste wetenschappers van toen niet zoveel voor. Toch heb ik daarvoor gekozen. En nu ben ik met mijn soort onderzoek lid van de KNAW, het meest prestigieuze genootschap van wetenschappers in Nederland; dat vind ik echt bijzonder.
Ten tweede merkte ik dat vrouwelijke vluchtelingen in het heersende beeld afwezig waren. De discussies gingen bijna altijd over mannen. Men ging ervan uit dat vrouwelijke vluchtelingen wel hetzelfde patroon zouden volgen als hun mannen. Maar eigenlijk werden ze totaal niet opgemerkt. En vrouwelijke vluchtelingen die ook nog eens activist waren, zoals ik, kwamen in de algemeen aanvaarde voorstelling al helemaal niet voor. Daarom wilde ik hun verhalen vastleggen. Je kunt dus wel stellen dat mijn eigen ervaring een belangrijke invloed heeft gehad op mijn lijn van onderzoek.
In “Wat als u een vluchteling was?” (2016) maakt u bezwaar tegen die negatieve beeldvorming. In de jaren tachtig werden vluchtelingen afgeschilderd als “zielig”, sinds 2015 overheerst het beeld dat vluchtelingen “gelukszoekers” zouden zijn. In beide perioden ligt de nadruk op “achterstand”. U schrijft dat u, toen u pas in Nederland was, uw eigen leven als veel meer “gelaagd” ervoer. Wat bedoelde u daarmee?
Het heersende beeld uit jaren tachtig werd in de hand gewerkt door het feit dat veel vluchtelingen in hun eigen land geconfronteerd waren met geweld en uitsluiting. Daardoor werden ze in Nederland gezien als slachtoffers, en dat klopt ook voor een deel. Maar je identiteit gereduceerd zien tot een slachtoffer, dus zielig, dat is niet goed. Want veel vluchtelingen zijn juist survivors; ze zijn ondernemend en daarom vluchten ze ook. Het zijn geen passieve mensen die hun lot accepteren. Zelf was ik een activist, ik had me in Iran juist verzet tegen de onderdrukking. Dus ik voelde me helemaal niet zielig. Het beeld dat alle vluchtelingen zielig waren en geholpen moesten worden, was een manier om ons te helpen onze plek in Nederland te vinden. Dat zou op zich goed zijn, zolang de talenten, kwaliteiten en drijfveren van vluchtelingen daarbij niet vergeten zouden worden. Wat mij toen verbaasde was dat er weinig aandacht was voor wat ik zelf te bieden had, voor mijn eigen agency. Dat was best confronterend.
Het effect van zo’n denigrerend beeld is dat je mensen onderaan in de hiërarchie zet, als ontvangers van hulp (die geboden wordt door de dominante groep), en niet als mensen die ook dragers van de mogelijke oplossingen kunnen zijn. Ik merkte dat er niet goed geluisterd werd naar wat vluchtelingen te zeggen hadden. Er lagen allerlei oplossingen klaar – en met de beste bedoelingen – maar die sloten onvoldoende aan op het werkelijke leven van vluchtelingen. Dat was problematisch.
Maakt zo’n betuttelende houding je passief?
Ja. Ik heb een TED Talk gehouden, waarin ik vertel over Sarah, een Eritrese activist die als vluchteling naar Nederland is gekomen. Tien jaar lang kreeg ze steeds weer te horen dat ze niet goed genoeg zou zijn: haar taal was niet goed genoeg, haar opleiding was niet goed genoeg, haar houding zou niet passen binnen “ons” culturele systeem.
Al die afwijzingen maakten Sarah niet alleen passief; ze verloor haar zelfvertrouwen, ze vergat wie ze zelf was, waar haar sterke punten lagen. Die betutteling, zoals jij het noemt, is niet slecht bedoeld. Maar het effect van dat framen in termen van “achterstand” is dat mensen hun eigen verhaal verliezen.
Toen ik Sarah ontmoette, was ze moedeloos en depressief. Maar toen ze de kans kreeg om haar levensverhaal te vertellen, ontdekte ze weer wie ze was en slaagde ze erin om haar veerkracht, haar resilience, te herwinnen.
In 2018 bent u gestart met het NWO-VICI-project Engaged Scholarship and Narratives of Changes in Comparative Perspective in samenwerking met de Universiteit van Johannesburg in Zuid-Afrika en University of California Los Angeles en University of California San Diego in de Verenigde Staten. Had u vóór dit project ook al academische banden met Zuid-Afrika?
Ja, ik was al een aantal keer in Zuid-Afrika geweest in het kader van een samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit en diverse universiteiten in Zuid-Afrika. Mijn eerste bezoek was voor een congres in Durban in 2011. Daar kwam ik de oude antiapartheidsstrijder Neville Alexander tegen, een voormalige medegevangene van Nelson Mandela op Robbeneiland. Dat was voor mij zo een bijzondere ervaring, dat ik later een column geschreven heb over wat die ontmoeting voor mij heeft betekend. Neville Alexander is helaas snel daarna overleden. Maar tijdens mijn gesprek met hem was ik zeer onder de indruk om in nabijheid te zijn van een van de helden van Zuid-Afrika. In wat hij vertelde, herkende ik het idealisme dat ik zelf ervaren heb tijdens de Iraanse revolutie van 1979, en dat in Nederland misschien een beetje is weggezakt. Neville Alexander liet me voelen wat idealisme voor Zuid-Afrika betekende en nog steeds betekent. Je vindt dat idealisme daar nog steeds terug bij de born free-generatie.
Halleh Ghorashi bij een van de bronzen beelden uit de rondreizende tentoonstelling “The Long March to Freedom” (Johannesburg)
“Als mensen gaan inzien dat racisme en uitsluiting soms met de beste intenties gebeuren, ontstaat er ruimte voor verandering.”
Waar gaat het project over?
We willen onderzoeken hoe engaged scholarship kan bijdragen aan de inclusie van vluchtelingen in de samenleving.
In Nederland gebruik ik het verhaal van Sarah vaak als voorbeeld als ik praat met stakeholders in het maatschappelijke veld. Meestal snappen ze dan meteen wat ik bedoel. Er was bijvoorbeeld een HR-manager die zei: “Ja, ik doe dat altijd, ik zeg altijd tegen mensen dat hun taal niet goed genoeg is. Ik dacht hun kansen op een baan groter zouden worden als ze de taal beter leerden, maar ik besefte niet dat hun taal nooit helemaal perfect zou worden omdat ze die pas op latere leeftijd hebben geleerd. Ik besef nu pas wat het effect van zo’n goedbedoelde interventie is op het leven van mensen.”
Als mensen gaan inzien dat racisme en uitsluiting niet altijd expliciet hoeven te zijn, maar soms ook met de beste intenties kunnen gebeuren, ontstaat er ruimte voor verandering. Dan kun je mensen die zich toch al willen inzetten voor de inclusie van vluchtelingen nog een stap dichter bij de werkelijke inclusie brengen. Als je door reflectie het besef hebt gecreëerd hoe deze subtiele vormen van uitsluiting werken, kun je samen met de stakeholders én de vluchtelingen proberen omstandigheden te creëren die inclusie mogelijk maken. Het is heel belangrijk dat de vluchtelingen ook deel worden gemaakt van dit proces en dat er ruimte wordt gemaakt voor hun perspectieven en opvattingen.
“Met engaged scholarship bedoel ik dat je als wetenschapper in gesprek gaat met de mensen over wie je het hebt.”
Het project komt erop neer dat we in die drie contexten (Nederland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten) willen kijken naar de ervaringen van engaged scholars en naar hoe zij door hun engagement met de samenleving een verschil kunnen maken in de levens van vluchtelingen.
We zijn vorig jaar begonnen en het project gaat nog vier jaar door. Helaas heeft de coronacrisis ook bij ons voor vertraging gezorgd, maar we zijn druk bezig onze plannen te herzien en andere vormen te bedenken.
Wat houdt “engaged scholarship” in?
Voor mijn promotieonderzoek gebruikte ik levensverhalen als methode. Sindsdien heb ik mijn methodiek steeds verder ontwikkeld in de richting van “cocreatie”. Met “engaged scholarship” bedoel ik dat je als wetenschapper niet alleen verhalen verzamelt, maar dat je ook in gesprek gaat met de mensen over wie je het hebt (in ons geval vluchtelingen) en met de relevante stakeholders (bijvoorbeeld zo’n HR-manager). Zo creëer je een situatie van cocreatie van verschillende kennisbronnen (professionele, persoonlijke en academische kennis), waarbij je samen, in dialoog met elkaar, probeert antwoorden op de vragen te vinden.
Ik denk dat wetenschappers in Zuid-Afrika op dit moment misschien meer open staan voor een dergelijke werkwijze dan hun Nederlandse collega’s…?
Dat heb ik mezelf ook afgevraagd. Ik wil weten wat de positie van engaged scholarship is in de drie verschillende nationale contexten.
Wat Zuid-Afrika betreft, sluit engaged scholarship goed aan bij de nieuwe democratie en het streven naar inclusie van groepen die voorheen buitengesloten werden en die vaak nog steeds buiten het systeem vallen. Misschien komt het ook door het activisme aan de universiteiten in het post-apartheidstijdperk dat je daar veel meer over engaged scholarship hoort dan hier.
Er wordt in Zuid-Afrika veel geschreven over hoe wetenschappers de gemeenschap bij hun onderzoek moeten betrekken. Maar in de praktijk blijft deze betrokkenheid vaak beperkt tot het idee dat de academische wereld de gemeenschap moet helpen. Het blijft een hiërarchische verhouding. Er wordt geen gelijkwaardige verbinding tussen de academie en de gemeenschap gelegd.
We zijn in ons project ook op zoek naar projecten die een kritische, transformatieve vorm van engaged scholarship voor ogen hebben en die dit ook in praktijk brengen in relatie tot vluchtelingen. Het gaat dan om een soort engagement dat de hiërarchische verhouding van de wetenschap tot de samenleving ter discussie stelt.
Ons project kijkt hoe deze verschillende vormen van betrokkenheid in de praktijk tot uiting komen en van invloed zijn op het leven van vluchtelingen. De resultaten van het onderzoek uit de drie landen gaan we gebruiken om met elkaar in gesprek te gaan en te reflecteren op onze eigen manier van denken en doen. Aan de hand van de verhalen van engaged scholars hopen we academici en universiteiten handvatten te geven om hun engagement in praktijk te brengen.
Wat is de meerwaarde van vergelijkend onderzoek naar de situaties in Nederland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten?
Een van de aspecten die in het project centraal staan, is dat we, als we het over uitsluiting hebben, snel geneigd zijn om te denken in termen van coercive power: een onderdrukkende kracht. Maar in een verzorgingsstaat als Nederland is het eerder een zachte macht die uitsluiting teweegbrengt. Met “zachte macht” bedoel ik bijvoorbeeld die goedbedoelde aanname dat vluchtelingen zielig zouden zijn. Dat soort aannames wordt bepaald door de nationale context waar je deel van bent, een verzorgingsstaat bijvoorbeeld die ten doel heeft de zwakke groepen te helpen en daardoor soms fixeert op achterstand en problemen in plaats van op mogelijkheden en kwaliteiten.
Internationale uitwisseling laat je zien hoe een bepaald beeld gevormd is door je nationale context en stelt je in staat om over dit soort onbewuste aannames te reflecteren. Reflectie is belangrijk als eerste stap om inclusieve condities te creëren.
“Wat Nederland van Zuid-Afrika zou kunnen leren, is enthousiasme.”
Als Zuid-Afrika en de Verenigde Staten een spiegel ophouden voor de situatie in Nederland, wat kunnen we daar dan uit leren?
Wat Zuid-Afrika betreft, is dat: enthousiasme. Zuid-Afrika is een jonge democratie en daardoor is de wetenschap er sterk verweven met activisme. Je vindt er meer idealisme, meer bereidheid tot samenwerking en solidariteit, en de wil om veranderingsprocessen op gang te brengen. Daar word ik heel blij van. In het Westen zijn we dat engagement een beetje vergeten. Hier willen we geen “grote verhalen” meer; dat zou te ideologisch zijn. Maar toch is het soms ook nodig om die utopie, dat streven naar een betere samenleving, in je achterhoofd te hebben.
Het dominante beeld van wat wij in Europa, in Nederland, onder wetenschap verstaan – de manier hoe we wetenschap produceren en evalueren – is gevormd door het dominante denken over productie (academische tijdschriften) en impact (citaties, H-index, enzovoorts) vanuit de Verenigde Staten. En daar hebben we veel last van. Maar wat we vergeten, is dat er in de VS buiten het circuit van de mainstream wetenschap ook een circuit voor alternatieve wetenschap bestaat. Grote fondsen als de Rockefeller Foundation, de Ford Foundation en andere stichtingen stellen hoge bedragen beschikbaar voor alternatieve vormen van onderzoek. Wat mij opvalt, is dat we in Nederland de negatieve aspecten van de VS overnemen en niet stilstaan bij de positieve kanten.
In de VS is engaged scholarship of action research volop in ontwikkeling. In Nederland is daar jarenlang weinig ruimte voor geweest. Die ruimte begint langzaam te komen. Hier zijn wetenschappers voor hun onderzoek bijna volledig afhankelijk van de geldstroom van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Soms vertel ik aan de fondsen die geen wetenschappelijk onderzoek willen financieren: neem een voorbeeld aan die Amerikaanse fondsen, durf groot te dromen! Wij houden ons hier veel meer met kleine projecten bezig. Dat vind ik erg passen bij het kleine denken van Nederland, helaas.
In Zuid-Afrika is er sinds het einde van de apartheidstijd een proces bezig om de universiteiten te transformeren: meer zwarte en bruine studenten, meer zwarte en bruine docenten, dekolonisatie van de inhoud, dekolonisatie van didactiek en onderzoeksmethoden, dekolonisatie van de fysieke ruimte. In hoeverre is zo’n transformatieproces aan Nederlandse universiteiten ook nodig?
Zuid-Afrika heeft al veel gedaan met de transformatieagenda van het hoger onderwijs. Maar toch is het nog te weinig. Dat heeft een dekolonisatiebeweging als #FeesMustFall duidelijk laten zien.
In Nederland zijn er ook studenten die de structuren van de universiteiten ter discussie stellen. Diversiteit is een thema dat inmiddels overal hoog op de agenda staat. De VU is daar al lang mee bezig; andere universiteiten veel minder. Er komt wel beweging in, maar dat is nog te weinig zichtbaar. Mede door de internationale impact van de Black Lives Matter-beweging zie je dat er nu overal – niet alleen bij universiteiten, maar óók bij universiteiten – erkenning komt voor het feit dat wetenschappelijke instellingen werk moeten maken van institutioneel racisme. Dat besef leeft ook bij de KNAW, de grootste autoriteit van de wetenschappelijke wereld in Nederland. Dat is heel goed nieuws. Maar we zijn er nog niet. Nederlandse universiteiten worden diverser qua studenten maar ze zijn nog steeds te wit qua docenten; voor deze laatste groep geldt zelfs: hoe hoger hoe witter.
Waar gaat het mis?
Het probleem zit ‘m ook hier in de zachte machten. Nederland beschouwt zichzelf graag als een progressief land. Mensen denken vaak dat ze goed bezig zijn. Maar het ontbreekt ze aan zelfreflectie. Want ze zijn voornamelijk bezig om achterstanden te benoemen en anderen zogenaamd te “helpen”, zonder zich bewust te zijn van hun eigen vooroordelen. Recente discussies laten zien dat uitsluiting en racisme niet zozeer met intenties te maken hebben, maar met de effecten van intenties in de praktijk.
“Voor mij heeft inclusie altijd te maken met ontregeling van de status quo.”
Je hoort weleens dat inclusie alleen niet genoeg is. Tegen welke obstakels lopen relatieve nieuwkomers in het academische veld (bijvoorbeeld vrouwen of mensen met een migratieachtergrond) op? Wat moet er gedaan worden om deze obstakels weg te nemen?
Het hangt ervan af wat je onder “inclusie” verstaat. Inclusie betekent niet alleen maar dat er meer gekleurde mensen bij moeten. Voor mij heeft inclusie altijd te maken met ontregeling van de status quo. Dus je moet als organisatie ook open staan voor de bijdragen van deze nieuwkomers en ze de ruimte geven om de oude orde ter discussie te stellen, zodat er meerstemmigheid kan ontstaan.
Het artikel van Marietjie Lambrechts gaat over identiteitsconstructie bij vrouwelijke migranten. Ze heeft veel literatuuronderzoek gedaan en toetst de informatie die ze gevonden heeft vervolgens aan de roman Zebra Crossing van Meg Vander Merwe.
Deze roman gaat over een jonge Zimbabwaanse vrouw die in 2010, ten tijde van het WK voetbal, met haar broer naar Zuid-Afrika komt in de hoop op een beter leven.
Er valt methodologisch mijns inziens het nodige op het artikel aan te merken. Zo verbaast het mij dat Lambrechts op basis van haar literatuuronderzoek categorische uitspraken doet over migrantenvrouwen, terwijl ze er nergens in het artikel blijk van geeft dat ze ook echt met migrantenvrouwen gesproken heeft. Ze toetst de theorie aan een fictief personage.
In uw eigen werk maakt u regelmatig gebruik van levensverhalen van vrouwelijke vluchtelingen. Hoe doet u dat en wat levert deze werkwijze op?
Laat ik vooropstellen dat ik een sociale wetenschapper ben, opgeleid als antropoloog. In mijn vak kan ik niet zonder echte levensverhalen. Maar een letterkundige kan natuurlijk wel op basis van fictie schrijven.
Aan het begin van mijn wetenschappelijke loopbaan heb ik voor mijn proefschrift dus verhalen van Iraanse vrouwen verzameld. Ik was specifiek geïnteresseerd in hun beleving van drie fasen in hun leven: hoe het was om in Iran op te groeien, vóór de revolutie; hoe zij de Iraanse revolutie van 1979 ervaren hebben, en wat die in hun leven heeft betekend (zowel in het begin, toen we vrijheid kenden, en ook daarna, toen de onderdrukking begon); en ten derde hun beleving van de vlucht naar een nieuw land en wat het betekent om in ballingschap te leven. Die levensverhalen waren essentieel om inzicht te krijgen in wat deze vrouwen meegemaakt hebben. Verhalen over revoluties gaan vooral over mannen; vrouwen zijn in deze verhalen gewoonlijk onzichtbaar. Ik wilde verhalen verzamelen over mensen die hetzelfde hadden meegemaakt als ik. Daarom gebruikte ik de biografische methode, gecentreerd rond die drie momenten in elk leven.
Sindsdien heb ik deze werkwijze steeds verder uitgebouwd. Neem bijvoorbeeld het boek dat ik samen met Christien Brink Greve heb gemaakt, Licht en schaduw. Vijftien vrouwen over leven en overleven. Daarvoor hebben we de levensverhalen verzameld van vijftien Nederlandse vrouwen van wie de meesten ergens anders vandaan kwamen: Iran, Irak, Turkije, Marokko, Suriname. Dit keer waren wij als onderzoekers niet degenen die kozen welk verhaal er verteld werd; we lieten de mensen zelf hun eigen verhaal opschrijven en daarbij hun eigen accenten leggen.
En daar bleef het niet bij. Als je biografische verhalen verzamelt, mag je als onderzoeker niet te veel zeggen; je moet voornamelijk luisteren. Maar binnen deze setting waren het de vrouwen zelf die, in dialoog met elkaar, samen het verhaal maakten. Ze stelden elkaar vragen, bekritiseerden elkaar en ontregelden elkaar. Daardoor kwam er steeds meer reflectie in het verhaal.
Ik vind het belangrijk je eigen macht als onderzoeker ter discussie te stellen. Daarin probeer ik steeds iets verder te gaan.
Het literatuuronderzoek dat Lambrechts heeft gedaan, is heel breed en heeft betrekking op vrouwelijke migranten overal ter wereld. De roman die ze gekozen heeft, beschrijft echter alleen het leven van de Zimbabwaanse Chipo in Zuid-Afrika. Vallen er algemene uitspraken te doen over migrantenvrouwen in Nederland?
Wel en niet. Je zou wel, zoals ik vaak doe, iets over “refugeeness” kunnen zeggen, het vluchteling zijn als een ervaring. Je zou ook in het algemeen iets kunnen zeggen over de ervaringen van vrouwelijke vluchtelingen. Maar je moet wel oppassen dat je niet te essentialistisch wordt en alle vrouwen onderbrengt in een eenzijdig beeld.
Een aspect van dat algemene verhaal dat ik heel interessant vind, is dat vrouwen eigenlijk beter toegerust zijn voor een leven in hun nieuwe land dan mannen. Dat komt doordat vrouwen in hun eigen land toch al de second sex waren. Ze hebben altijd moeten onderhandelen voor een beetje ruimte; ze hebben geleerd veerkrachtig te zijn in contexten van uitsluiting. Op de vlucht en in ballingschap kunnen ze terugvallen op deze ervaring. Mannen hebben dat, als leden van de dominante groep, allemaal nooit in die vorm hoeven doen. Ze hebben wellicht wel politieke uitsluiting meegemaakt, maar ze hoeven niet hun hele leven te onderhandelen over wie zij willen zijn of willen worden (of minder dan vrouwen in elk geval). Daardoor is migratie voor mannen nóg meer ontregelend. Ze verliezen hun machtspositie én hun positie als first sex. Ze raken in vrije val. Dat ligt bij vrouwen anders, zíj krijgen soms zelfs meer ruimte voor eigen ontwikkeling.
Maar eigenlijk is het niet mogelijk een algemene typering van migrantenvrouwen in Nederland te geven. Elke vrouw reageert anders op de omstandigheden waarin ze terecht komt. De een raakt passief, de ander reageert juist met resilience. Je moet er dus voor oppassen om alle vrouwen over één kam te scheren.
U gebruikt in uw werk regelmatig de term “resilience”. Wat bedoelt u daarmee?
Het Nederlandse woord voor “resilience” is “veerkracht”. Het betekent dat je in moeilijke situaties toch kansen ziet. In mijn artikel “Wat als u een vluchteling was?” breng ik het begrip “resilience” in verband met vluchtelingen die in hun nieuwe land zelf de regie over hun leven nemen. Ze komen uit een situatie van onderdrukking. Nu mogen ze voor het eerst weer dromen, en dat geeft energie. Maar er moeten structuren en condities zijn die deze energie in een goede richting kanaliseren. Als je alleen maar mensen om je heen hebt die kijken naar wat er allemaal níet kan, en niet naar kracht, dan gaat het mis. Veel vluchtelingenvrouwen tonen enorm veel kracht. Ze vinden hun eigen weg, ze gaan ieder op hun eigen manier steeds meer agency tonen. Als hun veerkracht niet wordt opgemerkt en ze alleen gezien worden als “zielig”, dan worden ze in een hoek gedrukt, en het is moeilijk om daar weer uit te komen. Daarom moeten we goed kijken naar de manier waarop de samenleving met vluchtelingen omgaat.
Meg Vandermerwe is een witte Zuid-Afrikaanse schrijfster. Met haar roman Zebra Crossing vestigt ze, terecht, de aandacht op de situatie van Zimbabwaanse vrouwenmigranten in Zuid-Afrika. De hoofdpersoon, Chipo, is een slachtoffer; ze valt ten prooi aan haar omstandigheden. Vander Merwe heeft een belangrijk boek geschreven. Maar ik vind het jammer dat ze niet wat meer “gelaagdheid” in Chipo’s verhaal heeft gelegd. Zou u een roman kunnen noemen van een vrouwelijke auteur met een migratieachtergrond waarin die gelaagdheid en die resilience wel aanwezig zijn?
Ik vond Persepolis van Marjane Satrapi heel mooi. Dat is een autobiografische stripreeks door een vrouwelijke Iraanse vluchteling, die ook verfilmd is. Satrapi schrijft op een gelaagde manier over haar eigen ervaring.
Een ander boek dat ik heel sterk vind, is Women without Men, een roman van de Iraanse schrijfster Shahrnush Parsipur. Het boek is later verfilmd door Shirin Neshat, een Iraanse beeldend kunstenaar die in New York woont. Het verhaal gaat niet over vluchtelingen, maar over vrouwen in Iran. Deze vrouwen worden enorm onderdrukt, maar het boek laat zien hoe resilient ze zijn. Zelfs als ze zelfmoord plegen, laten ze agency zien. Dat vond ik heel bijzonder. En de beeldende en metaforische wijze waarop de verhalen in het boek vormgegeven zijn, stimuleert de verbeeldingskracht van de lezer om deze gelaagdheid te zien en te voelen. Het is niet eenvoudig, maar het is belangrijk om zowel de kwetsbaarheid als de (veer)kracht van vrouwen een plek te geven in ons werk als schrijvers, wetenschappers, enzovoort.
“Als we niet óók naar vrouwen kijken, missen we de helft van de bevolking.”
Alle mogelijke bezwaren tegen Lambrechts’ werkwijze nemen niet weg dat zij al meteen aan het begin van haar artikel een belangrijke boodschap afgeeft: volgens haar “word migranteproblematiek, op enkele uitsonderings na, uitsluitlik deur ’n manlike lens bestudeer”. Onderzoekers houden volgens haar te weinig rekening met de manier waarop vrouwen migratie fysiek en emotioneel ervaren. Ze schrijft: “Geslagsneutrale uitgangspunte verhoog die kwesbaarheid van migrantevroue, omdat hul unieke omstandighede en gepaardgaande probleme soos onder andere seksisme, rassisme en die nalatenskap van kolonialisme nie in ag geneem word binne die groter magstrukture nie.” Hoe verschilt de ervaring van vrouwelijke migranten volgens u van die van mannelijke migranten? Waar ligt dat aan?
In het algemeen geldt dat bij veel onderzoeken mannen als norm worden genomen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor medische onderzoeken. Een vrouwelijke hartchirurg, professor Angela Maas, heeft aangetoond dat diagnoses voor hartproblemen altijd gebaseerd zijn geweest op het mannelijke lichaam, en dat veel hartproblemen van vrouwen daardoor niet zijn gesignaleerd. Als we niet óók naar vrouwen kijken, missen we de helft van de bevolking.
Vrouwen ervaren de samenleving anders dan mannen, omdat ze, zoals ik zei, vaak al bij voorbaat de second sex zijn. Als ze vluchten, worden zelfs activisten in de rol van de ander (als second citizen maar ook als second sex) geplaatst, omdat Nederlandse beleidsmakers aannemen dat ze uit traditionele families komen en daarom ook alleen maar een traditionele rol kunnen hebben.
Dus zelfs als ze in hun land van herkomst gevochten hebben om uit die rol te stappen, worden ze in het nieuwe land door andere kaders weer in die rol geduwd.
Daarom moeten hun verhalen gedocumenteerd worden, zodat wij hun verhaal niet vóór ze gaan invullen vanuit een perspectief dat helemaal niet van toepassing is. Waarom we het vluchtelingenperspectief überhaupt nodig hebben? Stel je voor dat er in een democratische samenleving van alles over je besloten wordt, zonder dat jijzelf je stem kunt laten horen.
Als óns dat zou overkomen, zouden we dat niet accepteren. We willen over alles onze mening geven omdat we ons eigen perspectief belangrijk vinden. Als je beleid maakt over vluchtelingen of over migrantenvrouwen zonder dat zij daar zelf iets over kunnen zeggen, missen we iets heel fundamenteels.
Bent u het met Lambrechts eens dat er te weinig onderzoek wordt gedaan naar de manier waarop vrouwelijke migranten migratie ervaren?
Ja, dat gebeurt veel te weinig!
Welke aspecten van de ervaring van vrouwelijke migranten moeten nader worden onderzocht? Heeft u suggesties voor verder onderzoek?
Er wordt vaak gekozen voor “veilig” onderzoek, met resultaten waarin iedereen zich kan herkennen. In Nederland is het meestal een cijfermatige plaatje dat vooral verhoudingen tussen groepen aangeeft. Dat levert dan een algemeen beeld op, maar je weet niet precies wat erachter zit. Daarom vind ik dat we, als er besluiten over mensen genomen worden, zoveel mogelijk verhalen moeten verzamelen. Je hebt verhalen nodig waarin verschillende perspectieven aan bod komen, waarin gelaagdheid aan bod komt. Je kunt in je onderzoek een stap verder gaan door te kiezen voor cocreatie. Een cocreatieve vorm van onderzoek betekent dat je diverse perspectieven met elkaar in dialoog laat gaan om van daaruit tot nieuwe inzichten te komen. Dat doen we nog veel te weinig.
Lambrechts kiest voor een intersectionele aanpak. Daarmee laat ze zien dat de positie van vrouwelijke migranten complex is. Zou u willen pleiten voor een multidisciplinaire benadering, waarbij gewerkt wordt met een team van wetenschappers uit verschillende disciplines?
Wat mij voor ogen staat, is transdisciplinair onderzoek. Intersectioneel onderzoek gaat vaak over identiteit. Dan blijft het hoofdzakelijk op het individu gericht in relatie tot de onderdrukkende structuren. Dat is belangrijk, maar ik ben meer geïnteresseerd in perspectieven van individuen vanuit hun leefwerelden in relatie tot elkaar en tot de structuren om hen heen. Interdisciplinair onderzoek beperkt zich vaak tot de wereld van de wetenschap. Transdisciplinair onderzoek staat meer in relatie tot de samenleving. Daarbij ga je in dialoog met vertegenwoordigers uit de verschillende gemeenschappen, zoals vluchtelingen, maar ook met maatschappelijke stakeholders die een rol spelen bij de inclusie van vluchtelingen, zoals hulpverleners, beleidsmakers, HR-managers, burgerinitiatieven en ngo’s die met vluchtelingen bezig zijn. Zij kijken allemaal vanuit verschillende perspectieven naar dezelfde situatie. Je gaat de dialoog aan en neemt hun perspectieven mee in het vormen van condities voor inclusie.
- Lees hier een column door Halleh Ghorashi over haar eerste bezoek aan Zuid-Afrika en haar kennismaking met Neville Alexander.
- Kijk hier naar de TED Talk door Halleh Ghorashi.