Lezing: Reflectie op het boek “Kieswijzer levensbeschouwing” van prof. dr. Andre Droogers, Spui25 Amsterdam, 6 april 2017.
Meteen op de eerste pagina lees je al veel lof over het boek. “Fantastisch”, “geweldig”, “relevant”, “origineel” en “een must read voor gelovigen en ongelovigen”. Dit is natuurlijk mooi, maar, zo dacht ik bij mijzelf, wat kan ik hieraan nog toevoegen? Laat mij in ieder geval zo beginnen: Kieswijzer levensbeschouwing is een bijzonder boek van een bijzondere man.
Eerst over wat het boek zo bijzonder maakt.
Hebben we in deze laatmoderne tijd nog een kieswijzer nodig? Het antwoord is Ja en Nee.
Nee, omdat individuen hebben gevochten om vrij te zien in hun keuzes en iemand die hen wegwijs wil maken in het kiezen roept irritaties op.
Ja, omdat individuen zoveel keuzemogelijkheden hebben gekregen dat het behoorlijk lastig is geworden om te kiezen. In vele gesprekken die ik met jongeren heb, zeggen ze me dat ze licht overspannen zijn door alle keuzes die ze moeten maken en vooral ook bang zijn verkeerde keuzes te maken. Als je niemand anders de schuld kunt geven van jouw keuzes, moet je de consequenties daarvan zelf dragen. Dat voelt zwaar.
Dus in deze tijd van hypermogelijkheden hebben we wellicht meer dan ooit een kieswijzer nodig. Maar als we die voor onze neus ligt, kan zo’n kieswijzer ongemak en zelfs irritaties oproepen. Dat is ook hoe ik me voelde. Toen ik in Kieswijzer levensbeschouwing van André Droogers begon te lezen, zag ik voortdurend twee columns naast elkaar waaruit ik moest kiezen. Ik las vijf minuten door en daarna voelde ik me benauwd, ik wilde niet in een hokje geplaatst worden, ik wilde niet kiezen en voelde weerstand tegen het vastleggen van mijn positie. Zo ben ook ik het kind van deze tijd. Maar hoe verder ik in het boek las, hoe meer ik gefascineerd raakte. Ik moest dus even wennen en daarna vergat ik die twee columns.
Mijn aanvankelijke weerstand had voor een deel ook te maken met de vele tegenstellingen waar we voortdurend mee te maken krijgen. En in deze gepolariseerde tijd word je vaak gedwongen om te kiezen tussen twee uitersten, de ruimte voor nuance is zeer beperkt geworden. Door verder te lezen in het boek zag ik de vaste lijnen tussen deze tegenstellingen bewegen, ik voelde me onderdeel van gedachtegolven die me van de ene naar de andere kant brachten. Wat een bijzondere kunst om op deze manier de meest dichotomische aspecten van het leven te laten bewegen en te laten verbinden. Bijvoorbeeld te laten zien dat religieuze en atheïstische levensovertuigingen veel meer overeenkomsten hebben dan vaak verondersteld wordt.
Het meest fascinerende van het boek vond ik dat het je vele paradoxen en tussensituaties presenteert zonder dat je er een gevoel van onbehagen en verlies aan overhoudt. Ik moest daarom ook denken aan het omarmen van de toestand van in-betweenness, zoals Edward Said[1] het noemt. Vaak beschouwt men deze toestand bij migranten als iets negatiefs, dat de mensen nergens bij horen en overal tussen vallen. Said gaf in zijn werk een positieve invulling van deze tussentoestand. Een migrant of een balling zoals Said zegt, moet een constante vertaalslag maken tussen verschillende contexten. Hij of zij heeft een tweeledig perspectief. Niets staat vast of op zichzelf. Door hun toestand van ‘in-betweenness’ kunnen migranten zich onttrekken aan de macht van de vanzelfsprekendheid. Said gebruikt die ‘in-betweenness’ van migranten als metafoor voor de ware intellectuelen. Ware intellectuelen zijn als ballingen die nergens tot rust kunnen komen. Ze zetten zich af tegen vastgeroeste, vanzelfsprekende patronen en worden daardoor bewakers van vernieuwing en van de vrije geest. De ware intellectuelen willen als het ware nooit inburgeren in welke systeem dan ook. Wie deze tussentoestand omarmt, zo is de veronderstelling binnen deze positieve benadering, zal het als een rijkdom ervaren: een veelvoud van repertoires worden tot een mozaïek van mogelijkheden.
En dit is wat André Droogers doet in dit boek. Hij geeft ons de keuze om verschillende binaire categorieën niet als absolute tegenstellingen te zien, maar als elkaar aanvullend of overlappend. Ik zie het boek daarom als een spel van de tussenkunst. Ik zie in dit spel de wijsheid van verbinding tussen vaak als extreem veronderstelde polen. Denk bijvoorbeeld aan tegenstellingen zoals wetenschap en literatuur, ratio en emotie of geloof en feit. Al staan deze in het boek letterlijk tegenover elkaar geplaatst (de ene links en de andere rechts), tijdens het lezen worden ze in elkaar verweven en in hun verwevenheid krijgen we een mozaïek van originele en creatieve tussenposities.
Al in 1959 pleitte Charles Wright Mills[2] (2000) voor wat hij sociologische verbeeldingskracht noemde, ofwel het ontwikkelen van een ‘kwaliteit van geest’ om de complexiteit en uitdagingen in het leven te begrijpen en te verklaren. Dan pas zouden individuele burgers hun verhalen van verlies en ongemak in een bredere historische context kunnen plaatsen en hun ervaring breder zien dan een individueel verhaal. Dat is wat Mills als de opdracht van sociologie ziet, namelijk “het verschil maken voor de kwaliteit van het menselijke leven in onze tijd”.[3] Voor sociologische verbeeldingskracht hebben we verhalen nodig die de veelvoud aan mogelijkheden laten zien om op deze manier niet alleen de complexiteit van het leven te kunnen vatten, maar ook verbindingen tot stand te kunnen brengen. “De praktijk van een sociologische verbeelding vraagt om werk over verbindingen, dialogen en gesprekken, geen waarheden of monologen.”[4]
Droogers slaagt er in zijn boek in door een spel van woorden en beelden onze verbeeldingskracht te verruimen. Een van voorbeelden die mij het meest trof, was de relatie tussen ‘zijn’ en ‘worden’. Op het eerste gezicht zien we deze twee begrippen als tegenstelling tegenover elkaar geplaatst: ‘zijn’ staat beschreven op de linker bladzijde van het boek (p. 64) als iets statisch en ‘worden’ op de rechterbladzijde (p. 65) als iets dynamisch. Op pagina 66 staat ‘zijn’ tegenover ‘hebben’ (p. 67) en dan lezen we dit: “‘Zijn’ kan ‘worden’ als tegenpool hebben, maar ook ‘hebben’. […] Als ‘zijn’ tegenover ‘worden’ staat, kan het ‘hebben’ inbegrepen zijn in het ‘zijn’. Als ik dit ben of dat ben, heb ik zus of zo. Maar staat ‘zijn’ tegenover ‘hebben’, dan krijgt ‘zijn’ juist trekken van ‘worden’” (p. 66). Ik vond het een magistraal spel van gedachtes via woorden. Ik zag letterlijk het ‘zijn’ van iets statisch veranderen in iets dynamisch. Door het worden (van een relationele zelf, stel ik me zo voor) kom je tot het zijn, maar dan in een verbonden vorm met je omgeving, dus dynamisch. Door het worden kom je het dichtst bij je zijn, dan pas kun je ‘in de wereld zijn’ (in de woorden van Heidegger). Zo gaan het individu en haar/zijn omgeving elkaar continue opnieuw uitvinden.
Maar het mooiste van de combinatie van het boek en de schrijver is dat André deze wijsheid niet alleen via dit boek met ons deelt, maar haar ook uitdraagt door de persoon die hij is. Daarom hieronder nog enkele woorden over hoe bijzonder de schrijver is.
Ik heb André als docent antropologie meegemaakt. Hij was een ongelofelijk goed docent die studenten motiveerde om het beste uit zichzelf te halen. Maar als wetenschapper is hij een toonbeeld van bescheidenheid. Iemand die altijd voor kwaliteit gaat en zich niet liet verleiden door het machogedrag om hem heen waarin collega’s constant pronkten met het aantal publicaties (bij sommigen de publicaties die er nog niet eens waren). Hij is vanaf het begin van mijn carrière mijn voorbeeld geweest van hoe ik als wetenschapper zou willen zijn. Al moet ik bekennen dat ik helaas minder bescheiden ben dan André. Maar ik zie hem als een lichtend voorbeeld dat mij op de nodige momenten de weg wijst.
André heeft ook veel betekend voor mijn ontwikkeling. Hij was de begeleider van mijn doctoraalscriptie voor culturele antropologie. Ik kwam in 1988 als asielzoeker uit Iran naar Nederland, begon in 1989 met mijn studie antropologie en was in 1993 bezig met mijn thesis over de Iraanse revolutie. Hieronder een passage hierover die ik elders heb gepubliceerd:
“Eenmaal in Nederland kreeg ik weer energie om te leven. Ik had een nieuw doel in mijn leven, namelijk alles op alles zetten om iets waardevols te maken van deze nieuwe kans in mijn leven. Ik wilde vooral van de vrijheid genieten en zoveel mogelijk nieuwe inzichten opdoen om zo antwoorden te krijgen op de vragen die ik had door mijn ervaringen met de revolutie. Ik wilde ook de verhalen vertellen van mijn generatie, zodat ze nooit in vergetelheid zullen raken. Verhalen van dierbaren die vol idealen de dood hebben gevonden, maar ook van vele generatiegenoten die genoodzaakt waren hun zombiebestaan voort te zetten zonder veel vooruitzichten op een betere toekomst. Ik was een veer die jarenlang ingedrukt was geweest en opeens in Nederland loskwam, vol energie en vol leergierigheid. Zo begon ik meteen met het leren van de Nederlandse taal en, al kon ik het niet helemaal geloven, een jaar na mijn komst naar Nederland met de studie culturele antropologie aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. De droom van studeren in Nederland, leek zo ver weg (studeren in een andere taal en toegelaten te worden op de universiteit voelde onwerkelijk), dat ik het niet geloofde totdat ik me naast andere studenten in de collegezalen bevond.
Via de wetenschap hoopte ik een aantal antwoorden op mijn vragen te krijgen. Ik wilde bijvoorbeeld weten hoe het kon dat een politiek zo brede revolutie eindigde in een islamitische republiek. Waarom zijn mensen met zulke hoge idealen niet in staat geweest om een democratische republiek vorm te geven waarvan verschillende partijen deel uitmaakten? Mijn studie hielp me enorm om het verleden van Iran beter te begrijpen en ook de politieke omwentelingen binnen een brede maatschappelijke machtsstructuur te analyseren. In mijn doctoraalscriptie heb ik teruggekeken naar de ervaringen gedurende de revolutiejaren en deze gekoppeld aan theoretische inzichten die ik tijdens mijn studie had verworven (Ghorashi 1994). Ik leerde de misdaden van het islamitische regime te begrijpen vanuit de ondemocratische context van een land dat jarenlang een dictatoriale macht had. Dit bracht me tot de conclusie dat het niet zozeer een politieke stroming of islam, maar dogmatisme en non-tolerantie voor verschillen waren die het onmogelijk maakten een brede politieke coalitie aan de macht te helpen.
Ik werd door mijn academische opleiding genuanceerder en daardoor begon ik langzamerhand te reflecteren op mijn eigen verleden. Het was niet gemakkelijk om nuances toe te laten in de beschrijvingen van een verleden dat zulke pijnlijk herinneringen omvatte. Want als je pijn hebt, wil je vooral schuldigen aanwijzen en nuanceren en contextualiseren van het verleden verzwakt dat. Maar stap voor stap werd ik attent gemaakt op mijn normatieve oordeel over het verleden en daardoor heb ik me een belangrijke academische vaardigheid eigengemaakt: afstand nemen en mijn betrokkenheid een academische vertaling geven. Dat was op momenten zeer pijnlijk, maar het schrijfproces van mijn scriptie en het zeer kundige en constructieve commentaar van mijn toenmalige scriptiebegeleider, André Droogers, waren bijzonder nuttig bij het incorporeren van de pijnlijke momenten in een genuanceerd en academisch verhaal over het verleden. Naast zijn deskundige begeleiding heeft André mij op diverse momenten kracht gegeven om in mijn eigen kwaliteit te geloven. Tijdens een van onze bijeenkomsten om mijn hoofdstukken – die ik met bloed, zweet en tranen had geschreven – te bespreken, zei hij het volgende: ‘In onze kerk versieren kinderen kaarsen. De bedoeling is dat we deze aan mensen geven waar we veel bewondering voor hebben en ik wil deze aan jou geven, Halleh.’ Ik kreeg tranen in mijn ogen en kon mijn oren niet geloven. Deze mooie woorden en de kaarsen die ik kreeg, brachten toen letterlijk en figuurlijk licht in mijn leven. Ik kreeg veel hoop en energie om door te gaan”[5].
Later tijdens mijn promotieonderzoek heb ik weer een tegenslag gehad. Voor mijn promotieonderzoek heb ik levensverhalen van Iraanse vrouwelijke activisten verzameld, waaronder hun beleving van de Iraanse revolutie van 1979. Het optekenen en terugluisteren van deze verhalen had meer impact op mij dan ik verwacht had. Het verleden met al zijn afschuwelijke kanten werd weer levend en het was te veel om te kunnen dragen. Ik werd overspannen en kon een aantal maanden de computer niet opstarten. Ik voelde absolute onmacht, eenzaamheid en onvermogen om met deze pijn en dit zware verdriet om te gaan. Op een dag kreeg een mooie kaart van André met een van zijn eigengemaakte foto’s daarop. (Nog een kunst van André is dat hij prachtige foto’s maakt.) Op deze foto zag ik het prille licht van de net opkomende zon en las ik deze tekst van Nietzsche onder de foto: “One must feel chaos within, to give birth to a dancing star” (Aldus sprak Zarathustra).
Ik bevroor en zag opeens het licht in het donker. Al had ik wat tijd nodig om de door mij ervaren chaos te waarderen, dat moment was een begin. Ik besefte dat we soms chaos nodig hebben om weleens uit ons overgeorganiseerde leven te kunnen stappen, om zo wat vernieuwing en creativiteit toe te kunnen laten. Serres zegt het mooi: We hebben “slechts een beetje organisatie nodig om ons te beschermen tegen chaos”.[6] Maar in feite zijn we vaak (vooral in Nederland) overgeorganiseerd, dus chaos helpt om de balans te herstellen. In die zware dagen was het zo belangrijk voor mij om te zien dat die chaos wat ik voelde, belangrijk was geweest om opnieuw te kunnen leven en creatiever met mijn proefschrift verder te kunnen. Ik zat vast in de overgeorganiseerde druk van het schrijven van een proefschrift en vergat het plezier van het schrijven van zo’n belangrijk proefschrift. De ervaren chaos gaf mij de kans om weer te genieten van waar ik mee bezig was. André, je liet mij toen zien en je laat ons door het boek nu zien dat vele tegenstellingen (zoals orde en chaos) veel meer in elkaar verweven zijn en elkaar meer nodig hebben dan we realiseren. Dank voor deze wijsheid.
Beste André, door je werk en je persoon heb je mij geleerd en laat je me blijvend leren om de tussentoestand van ons zijn niet als een tekort te zien maar als een verrijking. En dat is iets wat wij in deze tijd van polarisatie zeer nodig hebben. Maar ook de wijze waarop je tijdens je academische carrière kwaliteit en bescheidenheid met elkaar gecombineerd hebt, is iets dat we meer dan ooit in de wetenschap nodig hebben.
Halleh Ghorashi is hoogleraar diversiteit en integratie aan de afdeling sociologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.
[1] Said, E. W. Manifestaties van de Intellectueel. Amsterdam/Antwerp: Atlas, 1994.
[2]Mills, C. W. (2000). [1959] The sociological imagination. Oxford University Press.
[3] Jacobsen, M. H. & K. Tester (2014). Inleiding. In: Wat is het nut van sociologie? Amsterdam: Amsterdam University Press, p. 11.
[4] Jacobsen en Tester 2014: 13.
[5] Ghorashi, H. (2014) Een verschuivende zoektocht naar het thuisgevoel. In S. Dijkstra & L. van Doorn (eds.) Een vreemde thuis in den vreemde. Utrecht: Stili Novi, pp. 95–111, (pp. 98-99).
[6] Janssens, M. en C. Steyaert ( 2001) Meerstemmigheid: Organiseren met verschil. Leuven: Universitaire Pers, p. 103).