Column in Asiel en Migrantenrecht: "Ode aan Anil Ramdas (PDF)
In 1988 kwam ik als asielzoeker naar Nederland. Als marxist was ik actief geweest in een revolutie die later een Islamitische revolutie werd. Ik ben gevormd door de Latijns-Amerikaanse (protest)literatuur en -muziek van Lorca, Neruda en Victor Khara. En door de romans van Russische en Franse schrijvers, naast politiek-filosofische teksten van Duitse denkers. Met die mix van intellectuele bagage ben ik Nederland binnengekomen en toen werd alles stil.
Het voelde alsof mijn achtergrond even niets meer betekende. Ik moest helemaal opnieuw beginnen, de taal leren, mijn gedachten stap voor stap in kinderlijke zinnen samenvatten. Soms werd ik wanhopig. Dan lukte een gesprek over gewone zaken niet, omdat ik simpelweg niet kon komen op woorden zoals ‘lepel’ of ‘vork’. Aan de andere kant gebruikte ik zware woorden zoals ‘onontkoombaar’. Mensen vonden mij lastig en snapten niet waarom ik die behoefte had om zulke rare woorden te gebruiken. In die eerste jaren vol onzekerheid wilde ik soms een gesprek kunnen voeren op het intellectuele niveau dat ik gewend was in Iran. Maar door mijn taalbeperking kwam dat soms geheel verkeerd aan. Heel soms werden mensen nieuwsgierig en probeerden ze met mij in gesprek te komen, maar veel vaker liepen ze opeens midden in een gesprek weg en lieten me in shock achter.
Toen ik eenmaal ging studeren aan de universiteit was het een opluchting als ik mijn punt kon maken. Nog blijer was ik als anderen iets verwoordden wat in mij leefde. Toen zag ik Anil Ramdas op TV bij Zomergasten in 1992. Ik was zwaar onder de indruk van de woorden van deze bijzonder scherpzinnige persoonlijkheid. Hij verwoordde kritiek op de asielprocedure die ik aan den lijve had ondervonden. Die woorden maakten hem tot mijn geestverwant. Anil werd mijn voorbeeld en gaf mij hoop dat er in dit land plaats zou zijn voor een andersdenkend iemand met een migratieachtergrond. Ik voelde me gesteund en gesterkt; hij was de intellectueel die ik zou willen zijn in het land van het vrije woord! “Ontworteling is bevrijdend” luidde de kop boven een interview met Ramdas in 1993 in het maandblad Humanist (nr. 6/7). In die woorden zag ik een mooie beschrijving van wat Edward Said intellectuele ballingschap noemt. Een balling moet een constante vertaalslag maken tussen verschillende contexten. Hij heeft een tweeledig perspectief. Niets staat vast of op zichzelf. Door hun toestand van ‘in-betweenness’ kunnen ballingen zich onttrekken aan de macht van de vanzelfsprekendheid. Said gebruikt die ‘in-betweenness’ van ballingen als metafoor voor de ware intellectuelen. Ware intellectuelen zijn net ballingen die nergens tot rust kunnen komen. Ze zetten zich af tegen de vastgeroeste, vanzelfsprekende patronen en worden daardoor bewakers van vernieuwing en van de vrije geest. De ware intellectuelen willen als het ware nooit inburgeren.
De gekozen marginaliteit van de intellectuele balling is geen toestand van geïsoleerd zijn, maar juist een voorwaarde voor een vrij-zijn van de subtiele maar normaliserende macht van de heersende gedachten. Kiezen voor marginaliteit is dan de voorwaarde voor originaliteit. Ontworteling wordt dan bevrijdend. Maar deze gekozen marginaliteit kent ook schaduwkanten. De marge, zelfs als die gekozen is, betekent tegen de stroom in zwemmen en daar kun je je soms behoorlijk eenzaam bij voelen. Daarnaast is er de ambitie van de intellectuele balling om invloed uit te oefenen, dingen te veranderen. Maar de waardering voor intellectuele ballingen komt pas later, meestal zelfs wanneer ze er niet meer zijn. Ze zijn immers hun tijd vooruit. Dat kan leiden tot een gevoel van miskenning. Als eenzaamheid samengaat met een gevoel van miskenning kan dat ondragelijk zijn. Dan wordt ontworteling beklemmend in plaats van bevrijdend.
Een van de laatste keren dat ik Anil zag was in De Balie na een discussiebijeenkomst. We raakten in gesprek en ik vertelde hem: “Anil, wist je dat je een belangrijke inspiratiebron voor mij geweest bent in mijn eerste jaren in Nederland? In jou zag ik wie ik wilde zijn.” Hij keek me aan en zei: “Dit had je nou niet aan mij moeten vertellen.” Ik was perplex en kon maar niet begrijpen waarom hij niet blij was met mijn compliment. Zijn antwoord heeft me lang bezig gehouden en na zijn dood heeft dat een nieuwe betekenis gekregen: had hij het gevoel dat hij de inspiratiekracht van zijn eerdere jaren verloren had? Was hij teleurgesteld in zichzelf of over zijn maatschappelijke invloed of juist teleurgesteld in anderen? Of was de eenzaamheid van zijn gekozen marginaliteit hem te veel geworden? Ik zal het antwoord op deze vragen nooit te weten komen. Maar ik ben blij dat ik hem heb verteld hoe belangrijk hij voor mij geweest is, al had hij moeite mijn compliment te waarderen.